‘Waarom zeggen volwassenen nooit wat ze verdienen?’ Een klein jongetje kijkt mij met grote ogen aan. We zitten met klas 1A in de kring en hebben het over geld. Over wat ik verdien en het taboe dat er is als het gaat om salaris en bezit.
In een andere eerstejaars klas, hebben de leerlingen de opdracht in drietallen een sollicitatiegesprek te oefenen. Een groepje van drie jongens heeft moeite dit serieus uit te voeren. ‘Wat zijn jouw kwaliteiten?’ vraagt één van de jongens aan een andere. ‘Pagga slaan.’, is het antwoord. Net op dat moment loop ik langs. ‘Oh, ja?’ De jongens stoppen met lachen en kijken mij aan, niet wetend wat te zeggen. ‘Ik denk dat veel jongens van jullie leeftijd goed zijn in masturberen’, zeg ik. ‘Meisjes ook, hoort er bij. Maar noem tijdens het sollicitatiegesprek toch maar een andere kwaliteit.’ Ze beginnen een beetje ongemakkelijk te lachen. Ik help ze nog even op weg. Even later verstaat dezelfde jongen het woord kont in plaats van mond. Er ontstaat een gesprek over seks. Wanneer anderen tijdens dat gesprek beginnen te lachen, zegt Hasan: ‘Maar het is toch heel gewoon’, terwijl hij serieus kijkend zijn schouders ophaalt. Maar zodra hij zelf iets wil zeggen, spelt hij uit ongemak het woord letter voor letter, als in een aflevering LINGO. Omdat hij zich te ongemakkelijk voelt de woorden rondom het thema seksualiteit hardop uit te spreken.
In de pauze spreek ik een bovenbouwleerling, voor wie ik nogal een zwak had in de onderbouw. Het gaat niet zo goed met hem op school. Als ik hem vraag wat er niet goed gaat, zegt hij dat hij agressief is. ‘Klopt’, zeg ik. ‘Je bent ook snel boos. Maar jij bent ook de enige die mij vroeg hoe het met mij ging toen ik een botsing had gehad vorig jaar. En jij was ook de jongen die bij mij in de buurt bleef lopen toen ik tijdens een wandeling in de Ardennen door mijn enkel ging. Die kant moet je in de bovenbouw ook laten zien.’ Hij kijkt me even aan en zucht. ‘Als er iets is, ik werk hier nog hè. Zoek me op. Ik denk graag met je mee. Ik wil dat het goed gaat met je’ ‘Ik zal er over nadenken’, zegt hij.
Op zo’n dag als vandaag, met zoveel gesprekken en mooie momenten, voel ik dat ik zoveel van die kinderen houd. Ik zeg het wel eens tegen ze, maar daar worden ze ongemakkelijk van. Dat snap ik wel. Maar toch. Elke keer als ik een klas met kinderen binnenloop, al is het de les Nederlands die ik moet invallen, of het nablijflokaal waar alleen maar kinderen zitten die daar niet willen zijn, dan denk ik: ‘Gezellig!’
En als ik dan ’s avonds op de bank hang, en de dag nog eens afspeel in mijn hoofd, hoop ik oprecht dat het uitmaakt. Dat er iets van wat ik vandaag heb gezegd, bij iemand blijft hangen en ooit een verschil maakt. Al is het heel klein. Dat het oké is geweest dat ik de tijd heb genomen om naar ze te kijken en met ze te lachen, in plaats van achter mijn laptop mijn OPP’s te schrijven en de eindopdrachten na te kijken. Ik hoop het.