Morgen zal het al vijf jaar geleden zijn dat Walter De Buck, de Gentse beeldhouwer, volkszanger en de “vader” van de moderne Gentse Feesten, is overleden…

Walter De Buck is dus een belangrijke Gentenaar, dat staat vast. Hij is zelfs een belangrijke figuur in de Vlaamse folkrevival in het algemeen, en toch heb ik hem nooit geïnterviewd. Je voelt het al met je ellebogen: hier klopt iets niet. En inderdaad, het ligt dan ook niet aan mij, maar aan Walter zelf. Een paar malen heb ik wel getracht hem te interviewen, maar hij is nooit komen opdagen. Klassieke cellist Marc Michael Desmet kan daar ook over meespreken: “Vroeger, toen ik nog studeerde, speelde ik af en toe accordeon bij Walter De Buck. Als we dan op zaterdagavond moesten optreden, ging het van: ‘Het zou kunnen dat we om kwart voor negen aan Het Damberd worden verwacht, maar sla me niet dood als het om half twaalf is, en aan Het Trefpunt. En het zou kunnen dat Roland had gezegd dat hij ging komen meedoen, maar dat weet ik niet meer honderd procent zeker.’ Dat soort afspraken maak je dus beter niét met een klassieke muzikant.”
In het begin van de jaren zestig hebben in Vlaanderen Walter De Buck te Gent en Wannes Van de Velde te Antwerpen, het straat- en cafélied in ere hersteld. Toen deze laatste op teksten stootte uit de vorige eeuw van de Gentenaar Karel Waeri gaf hij ze aan Walter De Buck en de folkrevival was vertrokken. Hun repertorium bestaat dan ook uit oudere en nieuwe liederen, waarvan de teksten op bekende zangwijzen waren en zijn geschreven en die in het dialect van beide Vlaamse steden worden gezongen. De liederen van beide volksbarden bestrijken een hele gamma volkse onderwerpen, waarvan de klemtonen liggen, enerzijds op het belerende genre, anderzijds op het sociaal-politieke engagement.
Walter De Buck: “Je kunt je inderdaad afvragen of dergelijke liederen tot de volkskunst behoren. Het enige strijdlied dat echt uit het volk geboren is, is naar ik weet Koevoet is beter dan boelie (*). Dit lied ontstond spontaan bij de wevers van de late negentiende eeuw, als reactie op de liefdadigheid van de rijke dames. Het lied werd daarna mondeling overgeleverd. Voor de rest is er geen enkel strijdlied dat echt ‘volkslied’ is. Ze werden allemaal geschreven door intellectuelen. Dit wil niet zeggen dat dergelijke liederen niet volksgericht waren, maar een echt volkslied is een synthese: het is van generatie op generatie overgeleverd en wordt zo geschaafd door de tijd. Je kunt je evengoed afvragen of de liederen van Preud’homme volksliederen zijn. Deze behoren ook tot een ander genre, alhoewel ze ook volksgericht zijn. Mijn bedoeling is in het medium te werken. Er zijn esthetische zangers en zangers die de tekst op de eerste plaats stellen. Dit laatste doe ik dus ook. De keuze die Karel Waeri maakte voor de onderwerpen van zijn liederen heeft mij een licht doen opgaan. Als je in het medium van de volkskunst werkt, moeten je liedjes over de realiteit gaan.”
Op zijn elpee “De Realiteit” kiest Walter De Buck dan ook duidelijk partij voor de onderdrukten, voor de werklozen, voor de gastarbeiders, voor de armen, voor het bedreigde leefmilieu. Het is zijn eerste echt goede elpee. Op al zijn voorgaande stonden uitstekende nummers (er zou b.v. een zeer sterke dubbelelpee kunnen worden uit samengesteld) maar die waren meestal van Kareltje Waeri en De Bucks eigen werk vond ikzelf niet zo aantrekkelijk. Deze elpee nu staat vol eigen materiaal, maar ze houdt wel stand. Meer zelfs, ze schittert (neem alleen nog maar het nummer “Voor Wannes”, waarin Walter ootmoedig toegeeft dat het allemaal aan Wannes van de Velde is te danken). Al dient gezegd dat De Buck gerust een bedankje mag sturen naar mensen die hem hebben geholpen. Naar Daan van den Durpel voor het steppen op het titellied b.v. of naar Rudy Blondeel voor het pianospel op “Belgie Blues”…
Maar we gaan te vlug, laten we eerst nog even teruggaan in de tijd. Walter De Buck was een plastisch kunstenaar (Staatsprijs voor Beeldhouwkunst in 1958!) die net als The Beatles en zovele anderen in de sixties naar India was gegaan om daar het licht te zien. Hij liet daar het lied “‘k Zijn al zo lang op weg geweest” horen aan zijn goeroe en alhoewel deze mens geen gebenedijd woord moet begrepen hebben van wat De Buck daar zong, raadde hij hem aan terug te keren naar Gent (dan was hij ervan af natuurlijk) en daar “een feest te maken”. De Gentse middenklasse kwam toen al lang niet meer naar de Gentse Feesten (die gingen liever naar de Belgische kust of, als ze nog méér geld hadden, naar de Costa Brava). Gent was op dat moment enkel nog bevolkt door studenten, werklozen en bejaarden. De eersten herkenden zich in de rebel De Buck, de laatsten werden gecharmeerd door de liedjes van Kareltje Waeri, die hij van zijn vader had geleerd. Vooral dan de zogenaamde “vetjes” (“Adam en Eva”, “De eerste vrouwe”, “De klarinetzak” en “De Stier” b.v.), maar dat wil anderzijds niet zeggen dat alle dubbelzinnige liedjes ook van Waeri zijn. “De veugelmarkt” b.v. is van een anonieme schrijver en dat geldt ook voor “‘t Vliegerke” of “Rosalie mijnen bon amie”.
Ook acteur Bob de Moor is één van de initiatiefnemers van de herleving van de Gentse Feesten om de eenvoudige reden dat de kapperszaak van zijn vader op het Sint-Jacobspleintje lag en dat hij Walter De Buck daar stroom liet aftappen, telkens de leidingen in Trefpunt weer eens gesprongen of afgesloten waren. Zelf is De Moor echter niet naar India gereisd. “In Saloniki had ik al heimwee naar de Mokabon.”
Ondertussen zat gitarist Roland van Campenhout voor twee maanden in de Nieuwe Wandeling wegens desertie: “Overdag moest ik werken, ik kreeg zelfs mijn boterhammen mee. Ik botste op Walter de Buck, omdat ik in zijn toenmalig atelier aan de Bocht in Gent een muur moest voegen. Mijn voorbeelden, de beatniks, keken in de jaren vijftig al naar het Oosten, naar Buddha, naar Zen. En ja, Walter De Buck deed dat toen ook al. Ik heb met hem nog een tempel gebouwd, want er kwam een goeroe op bezoek (lacht). Dan kwam er zo’n dik mannetje met een oranje kleed aan.”
Dat verhaal van die Indische goeroe bekt natuurlijk uitstekend, maar Marc Van Hecke, vanaf het allereerste begin geluidstechnicus op het Sint-Jacobspleintje, heeft een andere versie van de ontstaansgeschiedenis van de “nieuwe” Gentse Feesten: “Eigenlijk hebben we de nieuwe Gentse Feesten te danken aan een Antwerpenaar. Wannes Van De Velde had een maat die in 1969 een zware politieboete had gekregen. Om die te betalen, besloten ze voor geld te komen spelen tijdens de Gentse Feesten. Wisten zij veel dat die niks meer voorstelden. Overal waar ze met Walter De Buck kwamen, werden ze weggejaagd. Dan heeft De Buck gezegd: volgend jaar hou ik zelf een feestje op mijn pleintje aan Sint-Jacobs.”
Dit verhaal is alvast meer “down to earth” dan dat van die goeroe. Maar toch zit er hier ook een addertje in het gras. Van Hecke vertelt dit verhaal namelijk in de Gazet van Antwerpen van 17/5/2008 en in die gazet is het natuurlijk “lekker meegenomen” dat de Gentse Feesten eigenlijk van Antwerpse makelij zouden zijn. De confrater die het interview heeft afgenomen (Hans De Ruyck) was dan ook bij de pinken en maakte er zijn grote titel van!
Maar hoe dan ook, op 18 juli 1970 opende Walter De Buck met compaan Wannes van de Velde de feestelijkheden en verder kwamen dat jaar nog o.a. Rum, de Cotton City Jazz Band en natuurlijk Roland and his Bluesworkshop aan bod. Tijdens het optreden van Derroll Adams begon het te regenen en zoals de legende het wil, kwamen alle toeschouwers op het podium staan, omdat het daar tenminste droog was. Dat kon toen nog.
De latere zanger van Gorki, Luc De Vos, was naar eigen zeggen nog maar een kleuter in die tijd, maar aan de hand van zijn moeder ging hij “met de bus naar Gent (…) om naar de hippies te kijken. We hadden al hippies gezien op onze zwart-wittelevisie die in dat jaar haar intrede had gedaan in ons werkmensenhuis. Die hippies zaten in Holland op de Dam in Amsterdam. Maar nu hadden we ook onze eigen hippies, hier gewoon in Gent. Dat moesten we zien natuurlijk! Vooral mijn moeder, om haar vooroordeel en haar eigen gelijk bevestigd te zien. Toen ik die vrolijke jongens en meisjes bezig zag daar op het Sint-Jacobsplein dacht ik meteen: ik ga ook hippie worden. Dit in tegenstelling tot mijn moeder, die dat allemaal luizigaards vond. Nooit, neen, nooit zou zij hippie worden. Ze had het beter gedaan, dan had ze nog wat lol gehad in haar bestaan. Achteraf is gebleken: het is dankzij deze hippies dat Gent de stad is geworden die zij nu is.” (in Zone 09, 11/7/2007)
Romain De Coninck speelde in de Minard “de Ronde van Frankrijk”, die tijdens het openingsweekend voor de tweede maal werd gewonnen door Eddy Merckx, en op de Kouter draaide men… fonoplaten! Zo spectaculair zag het er in deze beginfase dus zeker niet uit. Maar met de Karel Waeri-herdenking op zondag gaven de jongens en meisjes van Trefpunt aan waar hun “roots” lagen…
Fabien Audooren vertelt op het internet hierover: “Wat ik mij nog herinner van de eerste Gentse Feesten is de kleinschalige organisatie en het spontane karakter van het geheel. Ik kende Walter De Buck nauwelijks, maar toch had ik het gevoel dat ik er bij hoorde, bij die bonte mengeling van alternatieven en langharigen. De eerste keer dat ik op het pleintje verzeilde tijdens die bewuste eerste feesten, was Rudy Bellemans van de Doolaards aan het optreden, samen met een Ier, die ik achteraf nooit meer gezien heb. Ik had Rudy Bellemans leren kennen in Antwerpen, en we hadden bij hem thuis al samen gemusiceerd. Hij zag me zitten tussen het volk, zo’n vijftig à zestig man, en hij riep me op het podium. Er werd ergens een gitaar gehaald en ik mocht meespelen. Het podium bestond uit drie kleine pratikabels, het was ook niet overdekt (dit is wel in tegenspraak met het Derroll Adams-incident dat ikzelf nochtans heb meegemaakt, wellicht heeft dit plaatsgevonden nà wat Fabien hier vertelt en had men al eens een regenbui gehad, RDS), en in het midden stond er maar één micro. Met hoeveel muzikanten je ook op het podium stond, er was maar één micro beschikbaar. We speelden nummertjes uit het klassieke folkrepertoire, liedjes die iedereen kende, en we hadden nog succes ook. Dat was mijn eerste optreden op de Gentse Feesten.”
Een jaar later was Wannes er weer, maar deze keer om de Feesten te besluiten. Het was de derde W die met Walter De Buck mocht openen deze keer: Willem Vermandere. Opnieuw Fabien Audooren: “In die tijd was Mong Rosseel samen met enkele vrienden het buurthuis ‘Kontakt’ begonnen in de Sleepstraat en Walter kwam daar geregeld spelen. De tweede Gentse Feesten traden we op met het koor van het buurthuis. Walter had ook gevraagd of we met enkele mensen van het buurthuis konden helpen bij de drankverkoop. Op die manier waren we dicht bij de feesten betrokken.”
Toch zou het nog tot de Gentse Feesten van 1995 duren vooraleer de twee levende legendes van de Gentse Feesten voor het eerst samen op een podium stonden. Mong Rosseel en Walter De Buck waren dan immers te zien en te horen in de Rode Pomp. Eigenlijk deden ze elk “hun ding”, maar Lisette Mertens had daar een lijn ingestoken, zodat de liedjes van Walter en de monologen van Mong als het ware naadloos in elkaar overgingen. Als De Buck zichzelf in een lied typeert als “De simplist”, dan plaatst Mong daar de monoloog “De extremist” tegenover. Of als Walter het heeft over “De vijf zintuigen”, dan voegt Mong daar “de primitieve lach” aan toe. De muzikanten van De Buck (accordeonist Oswin Catteeuw en bassist Clee Van Herzele) trokken trouwens ook een streepje muziek onder Mongs bijdragen. Iedereen bleef immers heel de tijd op het podium.
De liedjes van De Buck waren nieuw, zoals men kan merken. Ze zijn net zoals vroeger nog wel maatschappelijk geëngageerd, maar de tijdsgeest heeft De Buck toch niet helemaal onberoerd gelaten, want hij vertrekt nu vanuit zijn persoonlijke betrokkenheid. Zo is er nog een lied over de televisie, dat ongetwijfeld op het postmodernisme zal inpikken, en nog een ander zelfportret dan “Den doener” als titel meekreeg. “Het zou leuk zijn mocht Mong hierop aansluiten met zijn monoloog over een soort Guust Flater die verslaafd is aan stommiteiten,” lacht Lisette Mertens.
Ook die monologen van Mong waren allemaal gloednieuw, enerzijds van eigen hand, anderzijds weer een paar vertalingen van zijn grote Franse idool Raymond Devos. Ook Mong vertrekt van eigen ervaringen, die dan worden opengetrokken naar de hele maatschappij. “Maar alles met la bonne humeur natuurlijk, het is tenslotte Gentse Feesten.” Een voorbeeldje? “Mong begint met een monoloog over het feit dat hij nu ook een manager heeft die hem wil lanceren met een grote publiciteitstunt, maar dan blijkt uiteindelijk dat die manager meteen ook maar De Buck wil lanceren.”
Op 13 juli 1999 gaven zowel Walter De Buck als cultuurschepen Jaak De Poorter, die op die dag resp. 65 en 60 jaar werden en met (voor de laatste: vervroegd) pensioen gingen, de fakkel door aan de jongere generatie. Voor het eerst sinds dertig jaar werden de Feesten dus ook niet geopend door Walter De Buck, maar hij sloot ze nog wel af (zij het dan net voor de haast even onvermijdelijke Raymond van het Groenewoud). In de plaats van De Buck werd als openingsact een Turkse zangeres aangetrokken om aan te geven dat de Feesten er ook zijn voor de “nieuwe Gentenaars”, aldus zijn opvolger Guido De Leeuw.

Referentie
Ronny De Schepper, Was er in Gent leven vóór De Buck? De Rode Vaan nr.29 van 1986
Het interview met Walter De Buck komt (aangezien het niet van mij kan zijn) uit het tijdschrift “Pogen” van de mandolinegroep De Krikskes (nr.153).

(*) Door sommige mensen wordt dit lied aan Emiel Moyson toegeschreven. De meesten houden het echter bij Karel Waeri.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.