De verdrijving van de joodse stam Nadir (vertaling)

Vertaalde tekst: Volgens het bericht van Yazīd ibn Rūmān begaf de Profeet zich naar de stam Nadīr om hun te vragen, mee te betalen aan het bloedgeld voor de twee mannen van de stam ‘Āmir, die ‘Amr ibn Umayya ad-Damri had gedood. De Profeet moest dat namelijk betalen, omdat zij onder zijn bescherming stonden. Verder waren de stammen ‘Āmir en Nadīr door een bondgenootschap verbonden. Toen de Profeet hen dan verzocht mee te betalen aan het bloedgeld, zeiden ze dat ze dat graag zouden doen, zoals hij dat wenste. Maar intussen overlegden zij in het geheim met elkaar en zeiden: ‘Zo’n kans krijgen we nooit neer; wie klimt er op het dak van dat huis en gooit een steen op hem? Dan zijn wij van hem af.’ De Profeet zat namelijk tegen de muur van een van hun huizen. ‘Amr ibn Djahhāsh verklaarde zich bereid; hij klom naar boven om een steen op hem te gooien. De Profeet zat daar met enige gezellen, onder wie Abū Bakr en ‘Umar en ‘Alī. Toen kwam er een boodschap uit de hemel tot hem, waarin hij werd gewaarschuwd voor wat de mensen van plan waren. Hij stond op en keerde dadelijk terug naar Medina, zonder het zijn gezellen te laten weten. Dezen bleven daar op de Profeet wachten en toen het hun te lang duurde gingen zij hem zoeken. Een man die juist aankwam uit Medina vertelde hun ten slotte, dat hij de Profeet de stad had zien binnenkomen. De gezellen gingen hem achterna, en toen ze hem aantroffen vertelde hij hun over het verraad dat de joden tegen hem beraamd hadden. Vervolgens beval hij voorbereidingen te treffen tot de strijd en trok uit tegen Nadīr.
De joden hadden zich verschanst in hun forten. De Profeet gaf bevel hun palmbomen om te hakken en te verbranden. Zij riepen hem toe: ‘Mohammed, zulke vernielingen waren toch verboden? Het was toch zo erg als mensen dat deden? Waarom worden dan nu onze palmbomen omgehakt en in brand gestoken?’
Nu waren er enkele mannen uit de stam ‘Awf ibn Khazradj, onder wie ‘Abdallāh ibn Ubayy ibn Salūl en Wadī‘a en Mālik ibn Abī Qawqal en Suwayd en Da‘is, die iemand naar de Nadīr hadden gestuurd met de boodschap: ‘Houd stand en verdedig je, want wij laten jullie niet in de steek. Als jullie worden aangevallen, vechten wij aan jullie kant, en als jullie worden verdreven, gaan wij mee!’ Zij wachtten dus op hulp, maar toen die niet kwam opdagen, werd het hun bang te moede. Zij vroegen de Profeet, hen te verbannen, hun leven te sparen en hun toe te staan, zoveel mee te nemen als hun kamelen konden dragen, behalve hun maliënkolders. Dat stond hij toe. Zij belaadden hun kamelen met alles wat zij konden dragen; sommigen braken zelfs hun huis tot de drempel toe af, legden het op de rug van hun kameel en namen het mee. Zij vertrokken naar Khaybar, sommigen echter naar Syrië. Onder hun edelen die naar Khaybar gingen waren Sallām ibn Abī Huqayq, Kināna ibn Rabī‘ ibn Abī Huqayq en Huyyay ibn Akhtab. Toen zij daar aankwamen, onderwierpen de bewoners zich aan hen.
‘Abdallāh ibn Abī Bakr vertelde mij dat hem was bericht: Met hun vrouwen en kinderen en al hun bezittingen vertrokken zij, met tamboerijnen en blaasmuziek, terwijl er zangeresjes spelend achter hen aan kwamen. Ja, hun uittocht ging met zoveel pracht en praal als nog nooit bij enige stam was vertoond.
Hun overige bezittingen lieten zij aan de Profeet; het werd zijn persoonlijk eigendom, waarover hij kon beschikken zoals hij het wilde. Hij verdeelde het onder de eerste Emigranten. Van de Helpers kregen alleen Sahl ibn Hunayf en Abū Dudjāna Simāk ibn Kharasha iets, omdat zij over armoede klaagden. Slechts twee mannen van de stam Nadīr werden moslim, maar alleen om hun bezittingen te mogen houden.
Aangaande de stam Nadīr werd de soera ‘De samendrijving’ [soera 59] geopenbaard, in zijn geheel, waarin staat hoe God wraak nam op hen en hoe hij zijn gezant macht over hen gaf en wat Hij met hen deed.

=========================

Mijn commentaar: Er bestaan verscheidene verhalen over een verijdelde moordaanslag van joodse zijde op Mohammed, die soms in verbinding worden gebracht met koran 5:11: ‘Gij die gelooft, denkt aan Gods genade jegens u, toen zekere lieden erover dachten, hun handen naar u uit te strekken en Hij hun handen van u afhield.’ Elders is geldt veeleer de schending van een verdrag als Mohammeds aanleiding tot acties tegen de joden (koran 5:13).
Volgens Ibn Ishaq speelden de Nadīr de hoofdrol onder de joodse stammen van Medina. Zij hielpen de Qurayshitische tegenstanders energiek en haalden de stam Qurayza ertoe over, hun verdrag met de Profeet te schenden. Het basisbericht over de verdrijving van Nadīr is maar kort. Hun landerijen werden verdeeld onder de Emigranten, die nu in hun eigen levensbehoeften konden voorzien en daarvoor niet langer een beroep hoefden te doen op de Helpers. De Halfhartigen worden aanmerkelijk zwakker afgeschilderd dan in het geval van de stam Qaynuqā‘; zij onthouden Nadīr de beloofde hulp en doen niets.
Ibn Ishaq wijst op het verband met de gehele soera 59. Inderdaad volgt zijn verhaal die soera op de voet: de verdrijving van de ongelovige mensen van de Schrift uit hun woningen, die zij deels eigenhandig afbraken; de verbanning; het omstreden, maar door God blijkbaar bij uitzondering toegestane omhakken van de palmen; de rijke buit. Het verhaal is een uitwerking van die soera, een stuk koranexegese dus, en niet op te vatten als verslag van werkelijke gebeurtenissen. Er zijn andere overleveringen, de chronologie is niet over dezelfde en er zijn aanwijzingen dat het verhaal aanvankelijk deel uitmaakte van het verhaal over de Banū Qurayza. Wat er werkelijk is gebeurd is niet te achterhalen.
Bij Ibn Ishaq volgen er nog enkele anekdotes en heel veel poëzie over deze episode.

BIBLIOGRAFIE:
– Ibn Isḥāq: Das Leben Muhammed’s nach Muhammed Ibn Ishâk bearbeitet von Abd el-Malik Ibn Hischâm, uitg. F. Wüstenfeld, Göttingen 1858–60, 652–54; Ibn Ishaak, Het leven van Mohammed, vert. Wim Raven, Amsterdam 2000, 148–50.
– Marco Schöller, Exegetisches Denken und Prophetenbiographie: eine quellenkritische Analyse der Sīra-Überlieferung zu Muḥammads Konflikt mit den Juden, Wiesbaden 2008, vooral blz. 260–312.

MEER LEZEN:
– Inleiding: Mohammed en de Joden
De standaard-verhalen van Ibn Ishaq in vertaling:
De zaak met Qaynuqā‘
De uitroeiing van de Qurazya

Diacritische tekens: Ishāq, al-Naḍīr, al-Ḍamri, Djaḥḥāsh, Ḥuqayq, Ḥuyyay ibn Akhṭab, Ḥunayf.

Terug naar Inhoud      Terug naar Inhoud (oud)

1 thoughts on “De verdrijving van de joodse stam Nadir (vertaling)

  1. Pingback: Was Mohammed een massamoordenaar? | Apoftegma

Reacties zijn gesloten.