Genieten van verwantschap

Om goed met mensen om te gaan hoef je geen specialist te zijn. Toch zijn er weinig mensen die het echt goed kunnen. De meeste mensen voelen omgangsverlegenheid bij wie niet tot hun directe wereldje hoort.

Sommigen voelen gewoonweg afkeer, uiten af en toe tekenen van walging of misprijzen. Weinig mensen lijken er mee om te kunnen of het in de hand te houden. Zelf ervaar ik het dagelijks zeer uitdrukkelijk. Zowel in de openbare als de virtuele ruimte.

De hedendaagse kunst van het verwijten

Zelden is de kunst van het schelden of (zelf)verwijten over ideeën of gedrag dat veraf staat, zo gediversifieerd. Van waar ik sta, lijkt het sterk op kastijding van zichzelf, van anderen en zelfs van (aspecten van) denkmodellen (zoals de DSM) of stromingen (zoals het (neo)liberalisme).

Echte constructieve (zelf)kritiek blijft uit, laat staan out-of-the-box denken over oplossingen. Met mensen die zichzelf of anderen kastijden onder het mom van (maatschappij)kritiek voel ik geen enkele verwantschap.

‘Wie de dichter wil verstaan, moet in ’s Dichters land gaan’

Van waar ik sta, lijkt het toch vooral een uitwisseling van verwijten, op verongelijkte en verontwaardigde toon, gelardeerd met uit de context gerukte citaten van mensen uit andere tijden, van andere werelddelen en soms zelfs onkenbare mysterieuze culturen.

“Wer den Dichter will verstehen, muss in Dichters Lande gehen”, schreef Goethe ooit. Zonder de pretentie Goethe te verstaan, zou ik deze zin lezen als een oproep tot inleving, Zowel in het verstand of het denken en de betekenisverlening, in de context (en het inzicht daarin), in de sociale en culturele achtergrond, als in het individu zelf.

De mensen die verwijten uitwisselen of beamen, lijken de tijd te missen om naar het “Dichters Lande” te reizen. Zeker als ze het over autisme en de context eromheen hebben, lijkt het of ze zich er nooit hebben durven wagen. Of ze hebben het bij een dagtripje gehouden – thuis voor het avondeten en vooral voor het zwaar weer losbarst. Kortom, ze lijken bij hun uitspraken, geschriften of oordelen allerminst gehinderd door enige ervaringskennis.

Voorbij de crisis van ideeën

Gelukkig ken ik ook mensen, zowel met als zonder autisme, die hun vaste stek hebben in dat land. Ze denken voor zichzelf, vanuit ervaringen uit eerste hand, maar kunnen ook hun eigen situatie overstijgen. Ze besteden niet al te veel aandacht aan de crisis van ideeën bij bepaalde psychiaters en psychologen, filosofen en sociologen en anderen. Het zijn mensen die mij inspiratie en hoop bieden om het leven, de wazige toekomst en de chaotische wereld te omarmen.

Zelf voel ik mij niet, zoals iemand onlangs schreef over mijn generatie, “voorgelogen en geïndoctrineerd, in de war of teleurgesteld” en al helemaal niet “systematisch ‘verkracht door een waardesysteem'”. Je zal mij ook niet horen klagen over de DSM, psychofarmaca, of mijn diagnose.

Als men morgen antidepressiva of angstremmers, slaapmiddelen of antipsychotica zou verbieden, zoals psycho-analyticus Paul Verhaeghe in Knack oproept, zouden mensen vooral op zoek naar meer klassieke middelen en zou het werk van vele therapeuten onmogelijk gemaakt worden. En zou de werkloosheid stijgen, want heel wat mensen zouden niet langer kunnen werken.

Ik weiger ook mee te heulen met zij die het hebben over de ‘verpampering’, het ‘zelfbeklag’, het ‘egoïsme’ enzomeer van mensen die het al altijd moeilijk hebben gehad. Dat is iets voor mensen die bezig zijn met de zoektocht naar geluk. Ik ben en zal wellicht ongelukkig blijven.

Onze tijden zijn niet zo anders dan andere tijden, in de zin dat er kansen en beperkingen zijn, hoop en wanhoop, dromen en nachtmerries. Ook in de zin dat mensen zoals ik altijd wel aan de rand van de samenleving, een voet binnen en een ander buiten, zullen blijven. Dat erkennen is even belangrijk als streven naar een zo inclusief mogelijk leven. Maar verder zou ik nergens dan hier en nu willen zijn. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. Al moet je af en toe wel eens het nest uit om dat te beseffen. Wat het ‘nest uit’ betekent, moet ieder voor zichzelf uitmaken.

Zich afzetten is heel gewoon

Dat misprijzen of die walging tegenover anderen, mensen die vreemd aan ons zijn, is op zich niet ongewoon. Om onszelf te zijn of te worden, moeten we ons kunnen afzetten tegenover wat vreemd is. Verwantschap zou pas later komen in de ontwikkeling.

Hoe we ons bewust zijn van waar we ons tegen afzetten, wat bij ons weerstand oproept, en de manier waarop we daarmee omgaan, is bij ieder verschillend, en maakt ons in meer of mindere mate menselijk. Als we ons niet bewust zijn van onze afkeer, dreigen onze handelingen erdoor geleid te worden. Althans, volgens een aantal mensen die allang smakelijk verorberd zijn door een clubje wormen.

In dat afzetten ben ik volgens mezelf gegroeid. Wellicht ligt het niet op mijn genen mij af te keren, mensen te misprijzen, te vechten of romantische klaagzangen aan te heffen. Messcherpe kritiek leveren en pertinente vragen stellen lukte dan weer wel (met alle gevolgen vandien), zonder dat ik me daarvan bewust was. Voornamelijk omdat het ging om onrechtvaardige, onduidelijke en onlogische situaties. Het is zeker niet gemakkelijk dan de afkeer goed te kanaliseren, omdat de emotionele en passionele kant van het denken dan naar boven komt.

Therapieën en trainingen in de omgang met (andermans) walging

Doorheen trainingen en therapieën heb ik geleerd dat me van afkeer, walging, irritatie enzomeer bewust te worden. Dus niet zoals de meeste mensen het uiten op virtuele fora, als reactie op krantensites, op een persoonlijke blog. Dat maakt het alleen nog erger. Ook oeverloos erover emmeren in de familie of in het gezin, op café, op de werkvloer of onderweg schijnt niet te helpen.

Afkeer had volgens de anti-afkeer-therapeute vooral te maken met het niet respecteren van grenzen, waardoor iemand of iets een te grote invloed heeft op je leven.

Aanvankelijk toen ik nog jong was (en er geen internet bestond), heb ik mijn afkeer leren uiten door schreeuw-therapie, afreageren op een boksbal (met een foto van mensen die ik verachtte), en analyseren van de situatie. Op Kabouter Wesley-achtige wijze een verwensing met scheldwoorden schreeuwen kon en kan behoorlijk opluchten. Al moest ik toen vooral omgaan met de afkeer voor andermans (al dan niet bestaande) afkeer voor mij.

Later mocht ik mij uitleven in lange, vermoeiende wandelingen, allerlei oefeningen en zelfs op scène in gewelddadige rollen. Mocht ik fysiek wat meer tegen een stootje kunnen, ik was waarschijnlijk een goede vuistvechter geworden. Tegenwoordig kan ik beter meppen met woorden dan met vuisten en is het met de jaren allemaal minder gewelddadig geworden.

Verwantschap met wie je niets gemeen lijkt te hebben

Het kan natuurlijk ook anders. Het is ook best mogelijk verwantschap, overeenkomsten te ervaren met wie totaal anders is. Met wie je niets gemeen lijkt te hebben. Op het eerste gezicht, of zelfs na een aantal ervaringen samen.

Dat wordt bemoeilijkt als die ander de eigenheid niet erkent. Of iets dat hoogst individueel is. Een ervaring, een gevoel, een inzicht, een idee. Of wanneer de ander niet kan aanvaarden dat er mensen zijn die zich in elke situatie eenzaam voelen.

Er is volgens mij altijd wel iets dat we met elkaar delen of bij elkaar herkennen. Ook al zijn we totaal verschillend. Maar dat kan alleen maar ‘iets’ worden als we erkennen dat we elkaar nooit volledig zullen verstaan. En dat dit ‘iets’ gewoon interesse kan zijn. Zonder dat er daarom iets uitgewisseld hoeft te worden.

Verwantschap in de pijn-ervaring

Met mensen die volledig ‘anders’, lijk ik van nature meer verwantschap te voelen. Anders in de zin dat zij een heel eigen ervaring hebben en dat ook van anderen ervaren. Die verwantschap hoeft niet noodzakelijk tot sympathie te leiden, maar vaak gebeurt het wel. Dat gevoel van verwantschap is jammer genoeg niet altijd wederkerig, soms zelfs afkerig.

Het doet in elk geval deugd om te horen ‘ja, ik heb misschien iets gelijkaardigs meegemaakt, maar toch niet helemaal hetzelfde’. Ik hoor het zeker liever dan ‘dat maakt iedereen wel eens mee, zo speciaal is dat niet’.

Ingeval van een pijnervaring, kan niemand van een ander ervaren welk effect pijn heeft. Wel erkennen dat die pijnervaring bestaat, eventueel een probleem of last vormt voor de ander, en mee helpen denken of zoeken naar een oplossing. Als je zo pijn ervaart, moet je haast wel met iedereen verwantschap ervaren. Je hoeft immers rond te kijken op straat, en de pijn straalt zo van de mensen af.

Als ik dan van iemand krijg te horen dat die pijn toch niet zo speciaal is, en iedereen dat wel eens meemaakt, doet het dubbel zoveel pijn. Terwijl iemand die iets gelijkaardig zegt meegemaakt te hebben, maar toch de eigenheid erkent, en er even bij stil staat, al veel meer helpt.

Waarom hebben mensen moeite met verwantschap?

Sommige mensen hebben het duidelijk moeilijk met verwantschap, zeker als ze die voelen met iemand met autisme. Zodra dit wordt aangevoeld, lijkt het autisme niet meer erkend of wordt het ander-zijn op betuttelende wijze geëgaliseerd.

Dit komt waarschijnlijk ook voor bij andere vormen van anders-zijn (kansarmoede, handicap, verslaving, obesitas, extreme rijkdom, hoogbegaafdheid, transgender, schizofrenie …), hoewel de reactie bij autisme volgens mij toch verschil. Het heeft ook met meer dan met zichtbare tekenen te maken, mensen lijken dit instinctief aan te voelen. Alsof er een gewond dier in hun omgeving komt en daardoor de kudde in gevaar brengt. Al hebben mensen soms de rare neiging zich verwant te voelen met mensen die slechte bedoelingen met hen hebben. Zelf ben ik daar geen uitzondering op.

De ervaring van verwantschap lijkt vaak samen te gaan met angst, ‘heb ik het ook’. Of irritatie ‘die is helemaal niet autistisch want ik voel iets gemeenschappelijk’. Terwijl het ook zou inspiratie kunnen zijn dat er uit voortkomt. Zoiets als ‘hé, zo kan het ook’. Of ‘dat zou ik ook eens moeten zo proberen’.

We wonen bij wijze van spreken op dezelfde vloer (aarde – woning), maar dat ligt nog altijd wel moeilijk als het om autisme gaat. ‘Ik ben niet autistisch, jij bent niet autistisch’ klinkt het vaak bij verwantschap.

Aangevoeld verwantschap

Als ik iemand met autisme ontmoet, merk ik meestal – bij de een wat sneller dan bij de ander – dat er iets aan de hand is. Een ‘iets’ dat bij de een al onzichtbaarder en ongrijpbaarder is dan bij de ander. En in de ene situatie al duidelijker dan in de andere.

Hoewel ieder zijn eigen zelf is, met een eigen persoonlijkheid, karakter, temperament, begaafdheid, achtergrond, opvoeding … voel ik in het contact met mensen met autisme al snel verwantschap. Met de ene al wat meer dan de andere natuurlijk.

Van die verwantschap geniet ik meestal, put er inspiratie uit, en vaak leer ik eruit om mijn leven en dat van mijn omgeving aangenamer te maken. Onder andere door bewust te blijven dat leven niet vanzelfsprekend is.

Verwantschap hoeft niet te leiden tot sympathie

Maar dat is natuurlijk nog iets ander dan sympathie. Zo ervaar ik weinig sympathie voor hoger opgeleide mensen die hun autisme zien als een persoonlijkheidstype, autistisch gedrag als bij te sturen en elke erkenning van kwetsbaarheid als zelfmedelijden of leugen zien. Of die zich superieur voelen tegenover mensen met autisme in voorzieningen of mensen met een handicap. Toch ervaar ik verwantschap met deze mensen, omdat ik ergens diep in mij ooit ook zo’n kwetsuur had en hun groeiproces herken.

Als ik verwantschap ervaar is dat volgens mij vooral door een gelijkaardige informatieverwerking. Anders dan de meeste mensen filter ik niet bliksemsnel de meest relevante informatie om gebeurtenissen met elkaar in verband te brengen en zo een overzichtelijke werkelijkheid te krijgen.

Bij mij komt alles ineens binnen, ongeacht het belang. Waardoor ik meer tijd nodig heb om een overzicht te maken van gebeurtenissen en relaties tussen mensen. Wat als gevolg heeft dat mijn reactie te vroeg of te laat komt, of niet aangepast is aan de (steeds veranderende) context. Vaak ben ik mij daar niet van bewust.

Daarnaast ervaar ik verwantschap in de gevolgen die autisme heeft op het dagelijks leven: steeds proberen erachter te komen wat mensen van je verwachten en hoe je het best met hen omgaat, het aantal prikkels beperken en contacten met mensen zo doseren dat je er niet aan ten onder gaat, en daarnaast omgaan met het dagelijkse onbegrip over te kort aan energie om te voldoen aan verwachtingen. Ook in de zoektocht naar gepaste ondersteuning en financieel overleven herken ik veel.

Verwantschap in wat mensen met autisme te bieden hebben

Waar ik echter nog meer verwantschap in ervaar, is in wat mensen met autisme de maatschappij te bieden hebben. Welke ondersteuning, bescherming of omkadering ze ook nodig hebben, ik ben blij dat ik iets deel met hen. Hun oog voor detail, hun manier van communiceren, hun talent om out of the box te denken, hun analytisch vermogen, hun creativiteit …

Daarmee wil ik niet vervallen in het talentisme en het power-autisme dat tegenwoordig de ronde doet. Autisme is niet zomaar opzij te schuiven als het ertoe doet, en is een ingrijpende handicap, ook (en soms vooral) voor de omgeving van iemand met autisme.

Soms denk ik dat niet zozeer mijn beperkingen maar net mijn talenten, mijn mogelijkheden, en zeker de aansturing/besturing ervan, mijn handicap uitmaken. Niet zozeer dat ze me als mens minder maken, maar maatschappelijk maken ze een heel verschil. Als ik mijn talenten niet kan gebruiken, voel ik me waardeloos. Maar als ik ze gebruik, ben ik maatschappelijk uitgesloten.

Het hebben van beperkingen op zich, is volgens mij niet zozeer het moeilijke van autisme. Wel het moeilijker kunnen ervaren en schatten van die beperkingen, met alle gevolgen (overschrijden grenzen, terugslag), en volledig willen opgaan in talenten en mogelijkheden. Dat is pas een handicap.

Tot slot: wat weerhoudt mensen om te genieten van verwantschap?

Toch besef ik dat, zelfs in momenten dat het minder gaat, de denkstijl van mensen met autisme en de aanpak om oplossingen te vinden (door verduidelijking van tijd en ruimte, door overzicht te zoeken in de communicatie …) in de toekomst het leven van alle mensen in de maatschappij van morgen veel aangenamer kan maken.

Het enige wat onze medeburgers nog weerhoudt de rijke inspiratiebron die mensen met autisme zijn aan te boren, is dat ze hun angst om zelf gelabeld te worden (of tegen een bepaalde denkstroming in te gaan), hun omgangsverlegenheid met mensen met een andere manier van denken en ervaren en hun weerstand voor het anders-zijn overwinnen.

Want mensen met autisme, elk op hun manier, inspireren om beter te leren omgaan met elkaar en met elkaars eigenheid. Zodat ieder uiteindelijk komt tot wat een samenleving werkelijk doet samenleven: genieten van onze verwantschap.

2 Comments »

  1. Dankjewel voor je reactie.

    Was ik maar fatalistischer, denk ik soms (en met mij véél mensen in mijn nabije omgeving), in de zin er mij bij neer te leggen dat mijn plaats aan de rand (of buiten) de samenleving best ok is. Anderzijds kom ik al van ver, dus ben ik ergens wel tevreden dat ik hier ben geraakt, tot net buiten de poorten van de polis.

    Zelf ben ik geen Aspie (louter diagnostisch, en ook qua gevoel), maar de mensen met Aspergervariant die ik ken, lijken zich niet zo goed te kunnen aanpassen. Ze denken dat ze dat ze dat wel doen, en dat het niet opvalt, maar ze passen in de context vaak als een tang op een varken. Waarbij zij de tang en de context het varken is. Als je begrijpt wat ik bedoel.

    Het is iets anders dat mensen erkennen dat het opvalt bij hen. Ik heb ervaren dat het wel opvalt bij mensen, ook al zeggen ze van niet.

    Maar ik voel zeker verwantschap met hen. We zijn tenslotte spectrumgenoten. Zoals ik verwantschap ervaar met mensen met een verstandelijke beperking, want ik ben ook een spectrumgenoot van hen.

    Op mijn prille leeftijd vraag ik me soms af of we die camouflage ooit onder de knie krijgen. Ik weet het niet. Het blijft immers opvallen, hoe graag we ook denken dat niemand het opmerkt.

    Ik schrijf liever omdat ik niet zo vlot ben in praten en natuurlijk ook omdat het veel trager gaat. Daar heb je zeker gelijk in.

    Like

  2. Ik vond de eerste delen nogal fatalistisch. Je legt je er te gemakkelijk bij neer, althans naar mijn mening, dat je aan de rand van de maatschappij zult blijven behoren. Ik ben een andere mening toegedaan. Aspies zijn zo gewend van inspanning te doen om begrip op te brengen van wat de ander wil zeggen, dat ze bijna perfekte kameleons zijn, want ze passen zich altijd aan. Alleen vraagt dat wat tijd, want ze willen eerst zien welk vlees ze in de kuip hebben. Dat is omdat er al te vaak misbruik is gemaakt van hun goedaardige inborst. Ze vertrouwen mensen meer dan anderen, maar blijven gelijktijdig toch op hun hoede. Eerst nadenken en dan handelen, geeft de meeste mensen de indruk dat je traag en lui bent. Maar juist omdat je wil vermijden om mensen te kwetsen (wat door een eerlijke mening vaak gebeurd, omdat de ander gewend is van de schone schijn te tonen en zijn ware aard te verbergen), blijf je behoedzaam en voorzichtig. Ik vermoed dat je liever schrijft dan direct te praten, toch met iemand die je niet vertrouwd is. Geschreven tekst kan men herlezen, overwegen, nadenken, laten bezinken en eventueel corrigeren. Gesproken woorden krijgen soms een onbedoeld effect, maar ze zijn vluchtig en eens uitgesproken moeilijker te herstellen, wanneer ze verkeerd geïnterpreteerd worden. Ik kan me wel helemaal vinden in de twee laatste blokken van je tekst. Prima geformuleerd en terechte conclusies. Ongeacht of ik nu wel of niet asperger heb. Verwantschap is er alleszins. Vermoedelijk heb ik met 64 al zoveel ervaring in de camouflagetechnieken, dat zelfs de specialisten het niet meer herkennen of erkennen.

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.