Al-Hakim: een gek op de troon?

🇩🇪 In ieder politiek stelsel komt wel eens een halve gare op de troon terecht. Nebukadnezar, Nero, Caligula, Iwan, Adolf, Bokassa, Trump en ettelijke anderen. Uit de Arabische cultuurkring kan ik U aanbieden kalief al-Hākim (geb. 985, reg. 996–1021), heersend over een rijk dat zich uitstrekte van Tunis tot Noord-Syrië, met als hoofdstad Kairo. Hij behoorde tot de dynastie der Fātimiden, die sjiïtisch was, van de Ismaïlitische richting (de ‘zeveners’). Voor hen had een kalief, of imam zoals zij hem liever noemden, absolute macht en was zoiets als een demiurg of messias.

Dat al-Hākim geestelijk gestoord was meende reeds Yahyā al-Antākī, een christelijke arts en historicus, die in Egypte woonde tot hij het land in 1014 ontvluchtte. Volgens hem leed de kalief aan hersenkrampen en melancholie. Hoe uitte zich diens gekte? Hij volgde zijn vader op toen hij elf was. Op zijn vijftiende kreeg hij genoeg van zijn voogd, de eunuch Bardjawān, die hij tijdens een gezamenlijke wandeling liet vermoorden. Dat was de eerste manifestatie van zijn bloeddorstige neigingen. Een knappe jongeling zou hij persoonlijk hebben gedood en van zijn ingewanden hebben ontdaan; een dienaar zou hij met bijlslagen hebben omgebracht; meestal liet hij echter het doden aan zijn slaven over.

Al-Ḥākim probeerde orde te scheppen in zijn rijk door corruptie en machtsmisbruik aan het hof en in de bestuursorganen te bestrijden. Wat aanvankelijk een sympathieke zuiveringsactie leek werd al spoedig een schrikbewind. De kalief hield van snelrecht en de strafmaat was al gauw de doodstraf; daarbij werden ministers en de hoogste ambtenaren niet ontzien. Hij had de absolute macht en iemand laten ombrengen ging gemakkelijk, zoals hij al vroeg ervaren had. Tijdens zijn regering zijn er talloze mensen standrechtelijk veroordeeld en gedood. Bij het ‘volk’ was hij wel populair en stond hij zelfs als toegankelijk en rechtvaardig bekend.

Meer dan de helft van de inwoners van Egypte bestond uit christenen; joden waren er ook. De meeste moslims waren soennieten, terwijl de heerser sjiïtisch was. Omdat veel bestuursfuncties vanouds in christelijke handen waren, werden veel christenen slachtoffer van zijn ‘zuiveringen’. De kalief liet ook kerken, kloosters en enkele synagoges afbreken, hij onteigende zelfs zijn moeder en zuster van hun bezittingen en liet zijn oom Arsenius, de Griekse patriarch van Alexandrië en Jeruzalem (reg. 1000–1010), heimelijk vermoorden. Moeder was namelijk ook een christin, en wel een Grieks-Orthodoxe, dus georiënteerd op Constantinopel – de vijand! Er vonden gedwongen bekeringen tot de islam plaats — hoewel de koran dat verbiedt. Christenen en Joden moesten vernederende, onderscheidende kleding en kentekenen dragen, tot in het badhuis toe. Spectaculair was de sloop van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem in 1009. Die echode nog na toen Europa tientallen jaren later tot de eerste Kruistocht besloot. Een paar jaar later dacht de kalief er weer anders over: kerken die waren gesloopt mochten weer worden opgebouwd, soms zelfs op staatskosten. Ex-christenen mochten desgewenst weer tot hun oude geloof terugkeren.

Vanaf 1003 begon het decreten (sidjillāt) te regenen, die het zedelijk leven in Egypte moesten verbeteren. In zijn jonge jaren had de kalief nog graag meegedaan met de volksfeesten in Fustāt (Oud Cairo). De christenen die daar woonden dronken veel en het kwam vaak tot excessen. Hij had het leuk gevonden toe te kijken als mannen op straat in gevecht raakten, zelfs als het in een bloedige veldslag ontaardde. Maar op een dag vond hij toch dat het te zeer uit de hand liep. Toen verbood hij per decreet de wijn en de deelname van vrouwen aan het nachtleven: zij moesten ’s avonds thuisblijven. Even later mochten ze ook overdag niet meer zonder begeleiding over straat. Boottochtjes werden voor vrouwen verboden. Nog later mochten mannen ook niet meer ’s avonds op straat: het hele nachtleven kwam tot stilstand. Wijn en alles wat daarmee te maken had zoals kruiken e.d. werden in het openbaar vernietigd; kroegen werden gesloten en wijnstokken ontworteld; zelfs de productie van honing werd beperkt om de vlucht in honingwijn onmogelijk te maken. Muziek, schaken en uitstapjes in de woestijn werden verboden. Erkers aan de straatkant werden verboden, evenals mulūkhīya, een groente, die Mu‘āwiya, de door de sjiïeten zo gehate gehate rivaal van ‘Alī, indertijd graag had gegeten.

Maar zelfs de soennitische moslims werden niet ontzien. Zij kregen te horen dat zij al die tijd een dwaalleer hadden aangehangen en werden opgeroepen zich te bekeren. Er werden cursussen over het sjiïtische geloof gegeven, waar de lokalen al spoedig te klein waren, omdat veel soennieten ernaar toe gingen, om hun baan of hun leven te behouden. Met allerlei decreten over voedsel en details van de eredienst werden zij verder lastig gevallen. Ooit had al-Hākim soennieten als gelijkwaardig met sjiïeten beschouwd, maar een aantal jaren werden zij haast even hard aangepakt als christenen. In zijn laatste regeringsjaren, toen de kalief meer naar de mystiek neigde, werd echter alles weer goed: het soennitische geloof werd weer erkend en het leek zelfs of sjiïet zijn nu niet meer van belang was.

Als er een decreet van al­-­­Hakim niet werd nageleefd of onuitvoerbaar was, zoals bij voorbeeld het alcoholverbod, trok hij het in en probeerde het later nog eens. Het vreemde was echter dat de decreten soms ook ‘zo maar’ werden ingetrokken, omdat de kalief op andere gedachten was gekomen. Hij stond inderdaad bekend om zijn grilligheid. Menig onderdaan besloot, als er weer een nieuw decreet in de lucht hing, een tijdje op het land te gaan wonen, zo mogelijk in het bezit van een vrijgeleide (amān).

In zijn laatste levensjaren werd al-Hakim asceet, droeg uit pure nederigheid een eenvoudig, zelden gewassen wit gewaad en sandalen en ging vaak alleen uit rijden op een ezel. Bij het volk werd hij nu geliefder, omdat hij veel rijkseigendommen cadeau deed aan mensen die iets kwamen vragen. Het uitgedunde hof vroeg zich intussen af, of hun gebieder nog toerekeningsvatbaar was. Te zelfder tijd verbleef er een propagandist in zijn paleis, die daar werkte aan een boek waarin hij de goddelijkheid van de kalief aantoonde. Die belette het hem niet.

In februari 1021 maakte hij op een nacht weer een eenzame rit op zijn ezel over de Muqattam-heuvel even buiten Cairo. Deze keer kwam hij niet terug. Enkele dagen later werd zijn bebloede kleding gevonden. Aan te nemen is dat hij was vermoord. Een verdwenen imam: koren op de molen van vele sjiïeten.

Nuance
Het bovenstaande heb ik samengeraapt uit het artikel van Canard dat in 1971 verscheen in de Encyclopaedia of Islam. Maar zijn al die dingen echt zo gebeurd? Als zo vaak stonden er geleerden op die het beeld nuanceerden, die nieuwe feiten ontdekten en oude als fake news ontmaskerden. Een beetje jammer is dat wel, want er is een enorme behoefte aan markante feiten en aan gruwelijke verhalen, maar de wetenschap is streng. Meestal blijkt uit zulk onderzoek dat die gekken zo gek nog niet waren, of althans niet helemaal knetter. De Babylonische koning Nebukadnezar (reg. 605—562 v. Chr.) was volgens Daniel 4:29–34 zeven jaar lang krankzinnig, maar die profeet was hem wel erg ongunstig gezind. En misschien heeft hij hem verward met koning Nabonidus (reg. 556–539 v. Chr.), die een tijd lang krankzinnig schijnt te zijn geweest was en enkele jaren in het Arabische Tayma heeft doorgebracht—voor een therapie? Moderne classici hebben al lang aangetoond dat ‘gekke’ keizers als Nero en Caligula weliswaar wreed en gewelddadig waren, maar daarnaast heel verstandige dingen hebben gedaan. Ook al-Ḥākim is het voorwerp van zulke kritische, nuancerende studies geworden, o.a. door Josef van Ess en vooral Heinz Halm. Hun studies maken duidelijk dat vele verhalen over al-Ḥākim van christenen stamden die onder hem geleden hadden, of van soennieten, die hem met terugwerkende kracht kapot wilden schrijven: reden genoeg om eens flink te overdrijven en de tiran een stuk gekker te maken dan hij misschien was.
.
Een aantal van zijn spectaculaire gruweldaden kan domweg geschrapt worden, als je bedenkt dat de auteurs christenen waren en hun klassieken kenden.
— Al-Ḥākim zou Oud-Cairo (Fustāt) in brand hebben gestoken en nog twee dagen genoeglijk vanaf een heuvel naar de reuzenfik hebben gekeken. Maar dat is natuurlijk recycling van het verhaal over de brand van Rome die op bevel van keizer Nero zou zijn aangestoken. In andere bronnen wordt nergens gesproken over een grote brand in Fusṭāṭ in die tijd en ook bij opgravingen is er niets van gebleken.
— Ook wordt verteld, dat hij zich zeven jaar niet waste, bij kaarslicht in een onderaards gewelf huisde, zijn haren tot leeuwenmanen liet uitgroeien en zijn nagels tot ze zo lang waren als adelaarsklauwen. Deze beschrijving lijkt verdacht veel op de gekte van koning Nebukadnezar zoals Daniël die beschreven had. In de ogen van christelijke historici een mooie parallel: Nebukadnezar moest als een gek ronddolen omdat hij de tempel van Jerusalem had verwoest; al-Ḥākim omdat hij daar de Grafkerk had laten afbreken.

De bizarre decreten blijken bij nader inzien grotendeels overeen te komen met regels uit het islamitische recht. Ook in andere omgevingen waren wel eens wijnvaten kapot geslagen, ook elders werden joden en christenen bij vlagen lastig gevallen met discriminerende voorschriften; alleen nooit zo nadrukkelijk en nooit allemaal tegelijk. Al-Hākims decreten vielen op omdat niemand die regels ooit zo streng toepaste. Dat zij telkens opnieuw moesten worden uitgevaardigd toont wel dat de bevolking zoveel rechtschapenheid niet gewend was. Vrouwen op straat en alcohol bleken domweg niet te onderdrukken. De sharia wordt in haar volle pracht alleen door scherpslijpers als uitvoerbaar beschouwd, en al-Hākim was er zo een. Hij was een fundamentalist die de sharia over de gehele linie serieus nam, voor zover hij het volhield. Dat was hij aan zich zelf en aan zijn stand verplicht: was hij niet de Messias? 

Aan de  andere kant moest de kalief de bevolking tevreden houden. Door de afschaffing van belastingen en tol volgde hij islamitische regels en verblijdde hij tegelijkertijd het volk. Helaas kon de staatskas het onmogelijk zonder deze inkomsten stellen, zodat ze toch weer moesten worden ingevoerd. Ook zijn decreten schafte al-Hākim soms weer af, als ze niet uitvoerbaar bleken of als daardoor de stemming onder het volk verbeterde. Zijn wisselvallige houding jegens de soennieten is ook te begrijpen: in moeilijke tijden kon hij geen grote massa’s boze soennieten gebruiken. Wat op het eerst gezicht zuivere willekeur leek was vaak toch een pragmatische strategie om aan de macht te blijven.

Een algemene christenvervolging was er niet: een dag na de sloop van een kerk kon er rustig een christen tot minister benoemd worden. De kalief kon ook niet al te streng zijn voor christenen: hij had ze hard nodig voor zijn bestuur. Incidentele plundering van kerken en kloosters gebeurde vaak domweg omdat de staatskas leeg was. Om dezelfde reden confiskeerde hij ook de erfenissen van de terechtgestelde functionarissen en het vermogen van zijn moeder.

Zelfs zijn voor mallotig gehouden gewoonte om in lompen nederig op een ezel rond te rijden staat in een traditie: het is het gedrag van een messias. Welnu, als sjiïtische kalief of imam wás al-Hākim een messias, zo vonden zijn aanhangers; hij was het alleen consequenter dan andere kaliefen.

Voor al-Hākim moet het regeren niet gemakkelijk zijn geweest. Soldaten van Noord-Afrikaanse en van Turkse afkomst streden voortdurend om de macht en moesten in toom gehouden worden. Als geestelijk leider of zelfs de messias, (volgens enkelen God zelf!) heerste hij over een rijk dat voornamelijk werd bevolkt door christenen en soennitische moslims; dat was al bijna om gek van te worden. Door zijn christelijke moeder had hij zelf een flinke christelijke component; dat moet hem dwars hebben gezeten.

Kortom: opvallend, maar niet helemaal knetter. Wel een overmatig strenge en onberekenbare heerser, die veel meer terechtstellingen op zijn conto had dan in die tijd gebruikelijk was. Hij stond dicht bij het volk, maar koesterde een groot wantrouwen tegen het hof en de hogere ambtenaren.

Alt Hist
Genuanceerde geschiedschrijving is één ding, er bestaat ook zoiets als propagandistische geschiedschrijving, die het beeld van een persoon geheel kan herzien. Stalin bij voorbeeld was, nadat sommige Russische historici en media de feiten opnieuw hadden geschud, een topmanager, een toffe peer, een pijproker onder wie het leven in de Sovjet-Unie, naar hij zelf zei, ‘beter, vrolijker is geworden,’
Over al-Hākim is dergelijke ‘geschiedschrijving’ o.a. te vinden in de EIr, de Encyclopaedia Iranica. Dit is een meestal voortreffelijk Engelstalig naslagwerk over alles wat met Iran en vooral de sjiitische islam te maken heeft.Al-Hākim was Egyptenaar, maar ook sjiïet en had dus recht op een artikel in de EIr. Dat artikel kan ik alleen maar partijdig noemen. Niets dan lof daar voor deze kalief, die zijn rijk zo mooi bij elkaar hield en in Syrië zelfs nog wist uit te breiden, die zich bekommerde om het zedelijk peil van zijn onderdanen en veel deed voor de wetenschap. Geen woord over de sloop van kerken, de talloze terechtstellingen, zijn bizarre decreten, vergoddelijking of eventuele gekte. De moord op zijn voogd Bardjawān heet hier bij voorbeeld: ‘the latter’s removal’ (mijn cursivering). Dat al-Hākim zo’n slechte pers had lag volgens de auteur alleen aan de vijandige houding van christelijke en soennitische historici.2  De auteur is Farhad Daftary, een vooraanstaande Ismaïliet, dus van dezelfde geloofsrichting als de kalief die hij behandelt.  

Volksepiek
Er is nog een genre dat zich met al-Hākim bezig heeft gehouden: het volksepos.3 Fantastische, vele banden tellende heldenverhalen over historische personen, of tenminste opgehangen aan hun namen, waren in de hele islamitische wereld wijd verbreid. Het publiek zal zulke verhalen vaak genoeg voor geschiedenis hebben gehouden. Ook aan kalief al-Hākim werd lang na zijn dood zo’n werk gewijd: de Sīrat al-Hākim.
Diens fictieve levensloop uit deze 1600 bladzijden samen te vatten is vergeefse moeite. Maar waar was de kalief uiteindelijk gebleven? Volgens serieuze historici was hij waarschijnlijk vermoord, volgens de Druzen was hij verdwenen, wat hun goed uitkwam. De soennitische volksvertellers ‘wisten’ echter dat hij niet op maar in de heuvel Muqattab (een verbastering van Muqattam) was verdwenen. Hij kende namelijk 360 schatten; alleen tot twee schatten had hij geen toegang gehad, in een grot in de berg. Zijn rivaal ‘Abd al-‘Azīz, die veel kennis had opgedaan uit magische boeken, gidste hem door het grottenstelsel in de berg, waar goud en juwelen lagen opgetast, en wist hem daar achter te laten. Zelf spoedde hij zich naar Cairo om daar de macht te grijpen en bloedwraak te oefenen voor de bloedige daden van de kalief.
De kalief zat dus diep in de berg ingesloten, maar voor spijs en drank werd op wonderbare wijze gezorgd. Jaren later vond zijn dochter hem daar, toen was hij nog maar net gestorven.
Bij deze geschiedenis is fact checking volledig zinloos.

NOTEN
1. Dit werk wordt geredigeerd en gefinancierd door Iraanse ballingen en Ismaïlieten buiten Iran. Van de Islamitische Republiek Iran is het onafhankelijk. Zie ook hier.
2. ‘Ḥākem also concerned himself with the moral standards of his subjects; many of his numerous edicts (sejellāt) preserved in later sources are of an ethico-social nature. He was also prepared to mete out severe punishment to high officials of the state who were found guilty of malpractice. Anṭāki and the Sunni historiographers have generally painted a highly distorted and fanciful image of this caliph-imam, portraying him as a person of unbalanced character with strange and erratic habits. However, modern scholarship is beginning to produce a different account on the basis of Ḥākem’s own edicts and the circumstances of his reign. As a result, Ḥākem is emerging as a tactful leader who was popular with his subjects.’
3. Ook wel volksroman genoemd, Arabisch: sīra sha’bīya. Neutraler is te spreken van epische vertelteksten. Over dit genre zie → Heath, Sīra.

BIBLIOGRAFIE
– Marius Canard, ‘al-Ḥākim bi-Amr Allāh,’ EI2.
– Farhad Daftary, ‘Ḥākem be-Amr-Allāh,’ Encyclopaedia Iranica, XI/6, blz. 572-573, online: http://www.iranicaonline.org/articles/hakem-be-amr-allah (laatst geraadpleegd op 8 april 2017).
– Josef Van Ess, Chiliastische Erwartungen und die Versuchung der Göttlichkeit. Der Kalif al-Hakim (386-411 H.), Abhandlungen der Heidelberger Akademie der Wissenschaften, Philosophisch-Historische Klasse, Jg. 1977, Abh. 2.
– Heinz Halm, Die Kalifen von Kairo. Die Fatimiden in Ägypten (973–1074), München 2003, blz. 167–304.
– Heinz Halm, ‘Der Treuhänder Gottes. Die Edikte des Kalifen al-Ḥākim,’ Der Islam 63 (1986), 11–72.
– Peter Heath, „Sīra sha‘biyya,“ EI2.
– Antje Lenora, Der gefälschte Kalif. Eine Einführung in die Sīrat al-Ḥākim bi-Amrillāh, Diss. Halle a.d. Saale 2011. Hier te downloaden.
– Claudia Ott, ‘Finally we know … why, how, and where caliph al-Ḥākim disappeared! Sīrat al-Ḥākim bi-Amrillāh and its Berlin Manuscript,’ in S. Dorpmüller (ed.), Fictionalizing the Past: Historical Characters in Arabic Popular Epic. Workshop held at the Netherlands-Flemish Institute in Cairo, 28th/29th of November 2007 in Honor of Remke Kruk, Leuven/Paris/Walpole MA, 2011, 63–72.

Diacritische tekens: Al-Ḥākim, Fāṭimiden, Yaḥyā al-Anṭākī, Fusṭāṭ, Muqaṭṭam, Muqaṭṭab

Terug naar Inhoud 🇩🇪